WPR-seminar: Belangrijkste bevindingen ESHPM-scriptieonderzoeken 2025

Campus Woudestein met het oog op het fontein

Donderdagmiddag 2 oktober hebben vijf masterstudenten van Erasmus School of Health Policy & Management (ESHPM) de belangrijkste resultaten gepresenteerd van hun scripties over risicoverevening. Bij het seminar waren 25 vereveningsexperts aanwezig, waaronder studenten, onderzoekers, verzekeraars, beleidsmakers en consultants. Hieronder volgt een samenvatting van de bijeenkomst met een link naar de scripties en presentaties. 

Het seminar werd geopend door Richard van Kleef (ESHPM). Hij gaf een korte presentatie over de achtergrond en het proces van de scriptieonderzoeken. In de scripties van Boris, Iris, Lieke en Tjerk zijn onderwerpen van de WPR-groslijst uitgewerkt. De scriptie van Maartje is voortgekomen uit een stageproject bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport (VWS). Alle studenten hebben gebruikgemaakt van de onderzoeksbestanden die zijn gebruikt voor het schatten van de risicovereveningsmodellen van 2025, en van diagnose-informatie uit Nivel-Zorgregistraties. Alle bewerkingen en analyses hebben plaatsgevonden binnen de beveiligde en afgeschermde microdata-omgeving van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Bij de interpretatie van de resultaten moet in het achterhoofd worden gehouden dat de vereveningsmodellen zijn geschat met ‘Ordinary Least Squares’ (OLS) i.p.v. ‘constrained regression’ en ‘kwadratisch programmeren’. 

Na de inleidende presentatie van Richard gaf Iris Seinen een presentatie over haar scriptie “Balancing complexity and performance of the Dutch risk equalization model: evaluation of the risk adjusters Socioeconomic status and Source of income”. In deze scriptie stond de volgende vraag centraal: “Wat is de toegevoegde waarde van de vereveningskenmerken ‘Aard van Inkomen’ (AvI) en ‘Sociaal Economische Status’ (SES) in het vereveningsmodel voor somatische zorg?”. Op basis van haar onderzoek concludeert Iris dat de toegevoegde waarde van specifieke risicoklassen binnen deze vereveningscriteria zeer beperkt is. Het grootste deel van de potentiële bijdrage van deze risicoklassen (d.w.z. de bijdrage die deze risicoklassen zouden leveren in een model zonder andere vereveningskenmerken) wordt al bereikt via andere vereveningskenmerken in het model voor somatische zorg die correleren met de betreffende SES- en AvI-klassen. 

Vervolgens gaf Boris Vieveen een presentatie over zijn scriptie “The added value of the risk adjusters ‘socioeconomic status’ and ‘source of income’ in the Dutch risk equalization model for mental care”. Boris heeft gekeken naar dezelfde vraag als Iris, maar dan toegepast op het vereveningsmodel voor Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ): “Wat is de toegevoegde waarde van de vereveningskenmerken ‘Aard van Inkomen’ (AvI) en ‘Sociaal Economische Status’ (SES) in het vereveningsmodel voor geestelijke gezondheidszorg?”. Net als Iris, concludeert Boris dat voor een aantal risicoklassen binnen SES en AvI de toegevoegde waarde zeer beperkt is. Ook hier geldt dat het grootste deel van de potentiële bijdrage van deze risicoklassen (d.w.z. de bijdrage die deze risicoklassen zouden leveren in een model zonder andere vereveningskenmerken) al wordt bereikt via andere vereveningskenmerken die correleren met de betreffende SES- en AvI-klassen. 

Na de presentaties van Iris en Boris werd de volgende stelling voorgelegd aan de zaal: De vereveningskenmerken SES en AVI… a) dienen in hun huidige vorm te worden gehandhaafd, b) kunnen geheel uit de vereveningsmodellen worden verwijderd of c) kunnen worden gecomprimeerd door risicoklassen samen te voegen. 25 procent van de respondenten koos hierbij voor optie ‘a’, 6 procent voor optie ‘b’ en 69 procent voor optie ‘c’ . Tijdens de discussie kwam onder andere naar voren dat het belangrijk is te beseffen dat verzekeraars risicoselectie kunnen uitvoeren op SES- en AvI-klassen, bijvoorbeeld door het wel/niet aanbieden van een gemeentepolis of door zich wel/niet te richten op wijken met een oververtegenwoordiging van verzekerden uit deze klassen. Omdat het om grote groepen verzekerden gaat, kan zelfs een relatief kleine onder/overcompensatie al substantiële prikkels voor risicoselectie geven. Het is dus belangrijk om bij de interpretatie van onder/overcompensaties ook te kijken naar de omvang van deze groepen.

Na de eerste discussieronde gaf Tjerk van den Berg een presentatie over zijn scriptie “To what extent do the morbidity indicators in the Dutch risk equalization model for somatic care compensate for individuals with specific chronic diseases?”. In deze scriptie stond de volgende vraag centraal: “In hoeverre compenseren de morbiditeitskenmerken in het vereveningsmodel voor somatische zorg voor subgroepen met een chronische aandoening?”. Op basis van zijn onderzoek concludeert Tjerk dat niet alle verzekerden met een chronische aandoening worden opgepikt door een morbiditeitskenmerk. Binnen de groep van chronisch zieken, heeft de subgroep die niet wordt opgepikt door een morbiditeitskenmerk lagere gemiddelde kosten dan de subgroep die wel wordt opgepikt, zowel op totaalniveau als op het niveau van specifieke aandoeningen. Voor de meeste aandoeningen geldt dat de groep die niet wordt opgepikt door een morbiditeitskenmerk wordt ondergecompenseerd door het vereveningsmodel voor somatische zorg.

Vervolgens gaf Lieke Sandee een presentatie over haar scriptie “Mental Healthcare and Risk Equalization Assessing the contribution of morbidity indicators in the Dutch RE model”. Lieke heeft gekeken naar dezelfde vraag als Tjerk, maar dan toegepast op het vereveningsmodel voor Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ): “In hoeverre compenseren de morbiditeitskenmerken in het vereveningsmodel voor geestelijke gezondheidszorg voor subgroepen met een chronische psychische aandoening?”. Lieke concludeert dat niet alle verzekerden met een chronische psychische aandoening worden opgepikt door een morbiditeitskenmerk. Binnen de groep verzekerden met een psychische aandoening, heeft de subgroep die niet wordt opgepikt door een morbiditeitskenmerk lagere gemiddelde kosten dan de subgroep die wel wordt opgepikt, zowel op totaalniveau als op het niveau van specifieke aandoeningen. Net als Tjerk, vindt Lieke dat voor de meeste aandoeningen geldt dat de groep die niet wordt opgepikt door een morbiditeitskenmerk wordt ondergecompenseerd door het vereveningsmodel voor geestelijke gezondheidszorg. 

Na de presentaties van Tjerk en Lieke werd de volgende stelling voorgelegd aan de zaal: De morbiditeitscriteria in het vereveningsmodel… a) moeten beter rekeninghouden met het ziektestadium, b) moeten een meerjarig karakter krijgen, c) moeten worden verruimd door minder strikt vast te houden aan criteria als ‘validiteit’ en ‘prikkelwerking’ (bijvoorbeeld door het verder verlagen van de DDD-drempels voor Farmacie Kosten Groepen) en/of d) moeten (deels) op jaar t worden gebaseerd.  Optie ‘a’ kreeg 12 stemmen, optie ‘b’ kreeg 7 stemmen, optie ‘c’ kreeg 3 stemmen en optie ‘d’ kreeg 6 stemmen. Tijdens de discussie kwam onder andere naar voren dat het mogelijk lastig is om de subgroep van chronisch zieken te identificeren die nu nog niet door een vereveningskenmerk wordt opgepikt. Deze groep heeft immers relatief weinig zorggebruik. Mogelijk biedt diagnose-informatie uit huisartspraktijken aanknopingspunten maar die informatie moet dan wel eerst voor de gehele Zvw-populatie beschikbaar zijn. Dat laatste is nog niet het geval. 

Ten slotte gaf Maartje van Tilburg een presentatie over haar scriptie “Combining the Dutch somatic and mental health care risk equalisation model into one model”. In deze scriptie stond de volgende vraag centraal: “In hoeverre compenseren de morbiditeitskenmerken in het vereveningsmodel voor geestelijke gezondheidszorg voor subgroepen met een chronische psychische aandoening?”. Maartje concludeert dat het samenvoegen van de twee modellen weinig doet met de voorspelkracht op individuniveau. Zo nemen de CPM en R-kwadraat nauwelijks toe. Op subgroepniveau zijn de verbeteringen groter. Zo neemt het negatieve vereveningsresultaat voor de subgroep “tenminste één chronische psychische aandoening in het voorgaande jaar” af van gemiddeld 123 euro per verzekerde per jaar naar 51 euro per verzekerde per jaar.

Na de presentatie van Maartje werd de volgende stelling voorgelegd aan de zaal: Het samenvoegen van de vereveningsmodellen voor somatisch en GGZ… a) is sowieso geen goed idee, b) dient zo snel mogelijk plaats te vinden of c) verdient nader onderzoek. Geen van de respondenten koos voor optie ‘a’. 20 procent koos voor optie ‘b’ en 80 procent voor optie ‘c’. Tijdens de discussie kwam onder andere naar voren dat het goed is om bij vervolgonderzoek ook in kaart te brengen ‘hoe’ het samenvoegen van de modellen precies tot een verbetering leidt. Wordt de verbetering veroorzaakt doordat in een gecombineerd model alle somatische (GGZ) vereveningskenmerken gaan meelopen bij het voorspellen van GGZ (somatische) kosten? Of heeft de verbetering te maken met de verandering van de kostenverdeling door het samenvoegen van de twee kostensoorten?

Aan het einde van het seminar werden alle deelnemers bedankt voor hun input en werden de studenten gecomplimenteerd met de succesvolle afronding van hun scriptie. Gegeven de complexiteit van het onderwerp, de omvang van de databestanden en de beperkte doorlooptijd van het scriptietraject (circa 3,5 maand), hebben de studenten een mooie prestatie geleverd! 

Vergelijk @count opleiding

  • @title

    • Tijdsduur: @duration
Vergelijk opleidingen