Vervaardiging: eindelijk een duidelijk beoordelingskader of blijven we zitten met een vage open norm?

Foto van prof. Madeleine Merkx

Madeleine Merkx, hoogleraar Indirecte Belastingen aan Erasmus School of Law, schreef onlangs een blog over het vervaardingingsbegrip en recente jurisprudentie over de invulling hiervan. De blog is hieronder te lezen:

In 2010 overwoog de Hoge Raad in het kinderdagverblijfarrest dat voor de invulling van het begrip vervaardiging bij onroerende zaken aansluiting moet worden gezocht bij het oordeel van het Hof van Justitie in de zaak Van Dijks’ boekhuis en dat alleen van een vervaardigde onroerende zaak gesproken kan worden indien sprake is van in wezen nieuwbouw. Met dit arrest kwam ook de twijfel. Had de Hoge Raad hiermee een nieuw criterium aangelegd? Was een functiewijziging, zoals genoemd in de zaak Van Dijks’ boekhuis noodzakelijk om tot een vervaardiging te kunnen concluderen? En wat was nog de relevantie van criteria als uiterlijke wijziging en absolute en relatieve omvang van de kosten?

De onduidelijkheid werd nog groter in 2017 toen het Hof van Justitie in de zaak Kozuba inging op het Poolse begrip verbouwing. Is dit arrest ook van belang voor de Nederlandse invulling van het begrip vervaardiging? Heeft de Nederlandse Hoge Raad de lat voor vervaardiging niet te hoog gelegd of mag de lat door Nederland hoger worden gelegd?

Voor de praktijk de nodige onzekerheden, waardoor er behoefte is aan een duidelijk toetsingskader. En het goede nieuws is dat we dit wellicht gaan krijgen. Recent stelde Rechtbank Zeeland-West-Brabant namelijk prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over de invulling van het begrip vervaardiging. En ook loopt er een beroep in cassatie tegen het oordeel van Hof Den Bosch in de zaak van de wollenstoffenfabriek, wat ook gaat over de invulling van het begrip vervaardiging. Het is te hopen dat de Hoge Raad meer duiding geeft aan de criteria die relevant zijn voor de beoordeling van het begrip vervaardiging, maar de vraag is of dit daadwerkelijk gaat gebeuren. De conclusie van de AG in de genoemde wollenstoffenfabriek-zaak stemt weinig hoopvol. Volgens haar is het criterium in wezen nieuwbouw een open norm en kan daar geen handen en voeten aan worden gegeven. Naar mijn mening blijft het een afweging van geval tot geval of sprake is van een vervaardiging, maar de Hoge Raad kan daarbij wel aangeven welke criteria naar zijn mening relevant en/of doorslaggevend zijn. Ten opzichte van de huidige praktijk is dat al een verbetering.

Professor
Meer informatie

Bekijk hier de pagina voor de masteropleiding Indirecte Belastingen. 

Vergelijk @count opleiding

  • @title

    • Tijdsduur: @duration
Vergelijk opleidingen