In november is het dertig jaar geleden dat Nederland het VN-Kinderrechtenverdrag (IVRK) ratificeerde. Dat verdrag bepaalt dat kinderen recht hebben op bescherming, ontwikkeling en inspraak in alle zaken die hen aangaan. Hoe goed gaat Nederland daar, dertig jaar later, mee om binnen het jeugdstrafrecht? Jolande uit Beijerse, hoogleraar Justitiële Jeugdinterventies aan Erasmus School of Law, blikt in dit artikel terug en vooruit op kinderrechten en het jeugdstrafrecht.
Aanvankelijk weinig aandacht
Toen Nederland het Kinderrechtenverdrag in 1995 officieel bekrachtigde, betekende dat niet direct een verandering in het jeugdstrafrecht. Uit Beijerse herinnert zich dat het tegendeel eerder waar leek: “Aanvankelijk leek de Nederlandse wetgever zich weinig van dit verdrag aan te trekken, want precies in het jaar dat het IVRK werd geratificeerd, 1995, werd het jeugdstrafrecht zoveel mogelijk aangepast aan het volwassenenstrafrecht en verdwenen de bureaus kinderrechter als zelfstandige onderdelen van de rechtbank.”
Pas in de jaren daarna groeide de aandacht voor kinderrechten. “In de afgelopen decennia is er wel meer aandacht voor gekomen en wordt er steeds vaker naar het verdrag verwezen in uitspraken van rechters. Ook wordt er actief aandacht voor gevraagd door de Kinderombudsman, Defence for Children International (DCI) en andere kinderrechtenorganisaties,” aldus Uit Beijerse. Volgens haar heeft het Kinderrechtenverdrag een belangrijke rol gekregen als toetssteen. “Het is een belangrijk ijkpunt voor zowel de wetgever en de rechter.”
Sterke waarborgen, maar ook blijvende tekortkomingen
In het huidige jeugdstrafrecht zijn meerdere rechten van jongeren goed verankerd. “In de jeugdstrafrechtspraktijk is gewaarborgd dat jeugdstrafzaken altijd worden behandeld door kinderrechters en jeugdofficieren van justitie en dat jongeren worden bijgestaan door jeugdrechtadvocaten en begeleid door de jeugdreclassering,” legt Uit Beijerse uit. Dat sluit aan bij het voorschrift in artikel 40 lid 3 IVRK dat jeugdstrafzaken moeten worden behandeld door in jeugd gespecialiseerde autoriteiten en instellingen.
Toch blijft Nederland volgens Uit Beijerse op verschillende punten achter bij de normen van het Kinderrechtenverdrag. Zo is nog altijd niet wettelijk geregeld dat aanhoudingen en verhoren standaard plaatsvinden door gespecialiseerde jeugdpolitie, terwijl het verdrag dat wel vereist. Ook op het gebied van sancties is de uitvoering niet altijd in lijn met de internationale normen. “Wat de sancties betreft kent het jeugdstrafrecht wel de waarborg dat er gedragsinterventies zijn ontwikkeld als alternatief voor vrijheidsbeneming en dat er gespecialiseerde justitiële jeugdinrichtingen zijn, maar daar staat tegenover dat interventies niet altijd beschikbaar zijn en dat de justitiële jeugdinrichtingen kampen met onvoldoende gekwalificeerd personeel om jongeren met voldoende aandacht te begeleiden,” aldus Uit Beijerse.
Daarnaast wijst ze op een fundamentele tegenstrijdigheid binnen het sanctiestelsel zelf. De wet biedt de mogelijkheid om jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar volgens het jeugdstrafrecht te berechten, iets wat het verdrag aanmoedigt, maar staat tegelijk toe dat 16- en 17-jarigen onder bepaalde omstandigheden een volwassenensanctie krijgen opgelegd. “Die uitzondering staat op gespannen voet met het Kinderrechtenverdrag,” benadrukt Uit Beijerse.
Kijk naar het kind
In het recente rapport ‘Een jonge blik op kinderrechten’ van State of Youth NL geven jongeren aan dat er binnen het jeugdstrafrecht “te veel naar de misdaad wordt gekeken en te weinig naar het kind”. Uit Beijerse vindt dat een treffende observatie: “Ik vind het heel mooi om te lezen dat jongeren vinden dat er meer naar het kind moet worden gekeken, wat ook de opdracht is van artikel 3 IVRK. Een groot contrast met het onbegrip dat veel mensen in de media ten toon spreiden als een jongere die een zwaar strafbaar feit heeft gepleegd, een jeugdsanctie krijgt opgelegd die rekening houdt met de jonge leeftijd en persoonlijke omstandigheden.” De spanning tussen maatschappelijke verontwaardiging en de beschermingsgedachte van het Kinderrechtenverdrag is een grote uitdaging voor het jeugd(straf)recht.
Nieuwe vormen van jeugdcriminaliteit
De samenleving verandert en met haar ook de risico’s voor jongeren. Uit Beijerse ziet de laatste jaren nieuwe vormen van jeugdcriminaliteit ontstaan, vaak met een digitale component: “Een tamelijk nieuw fenomeen van de laatste jaren is dat jongeren via kanalen als Snapchat en Telegram door onbekende opdrachtgevers worden geronseld om voor geld strafbare feiten te plegen, zoals het uithalen van drugs in de haven, het leggen van vuurwerkbommen bij een woning tot aan deelname aan liquidaties.” Volgens haar laat dat zien dat preventie, begeleiding en bescherming belangrijker zijn dan ooit. Jongeren moeten niet alleen strafrechtelijk worden aangepakt, maar ook beschermd worden tegen misbruik en manipulatie.
Kinderrechten in de praktijk
Volgens Uit Beijerse wordt het in de praktijk steeds duidelijker hoe het Kinderrechtenverdrag richting geeft aan het jeugdstrafrecht. In haar recent verschenen boek ‘Jeugdstrafrecht in theorie en praktijk’ laat zij zien hoe de wettelijke regels zich verhouden tot de dagelijkse werkelijkheid van jongeren die met het (jeugd)strafrecht in aanraking komen. Het boek volgt daarbij de stappen die jongeren doorlopen - van het politiebureau en de voorlopige hechtenis tot aan de verschillende jeugdsancties en de uitvoering daarvan in justitiële jeugdinrichtingen - en legt die naast de normen van het IVRK. Door wetgeving, praktijk en kinderrechten systematisch met elkaar te verbinden, maakt het boek inzichtelijk waar Nederland vooruitgang boekt en waar de naleving van het Kinderrechtenverdrag nog tekortschiet.
Vooruitkijken: luisteren, investeren en ontdoen van bureaucratie
Volgens Uit Beijerse is het belangrijk om stil te staan bij de naleving en ratificatie van het Kinderrechtenverdrag. “In veel landen, waar nog in het geheel geen sprake was van een apart jeugdstrafrecht, heeft het verdrag gezorgd voor grote veranderingen,” zegt ze. Dit is een goed moment om te kijken wat het in Nederland de afgelopen jaren heeft betekend en waar nog stappen te zetten zijn.
Dertig jaar na de ratificatie is de kern van de boodschap volgens Uit Beijerse onveranderd: kinderrechten vragen om voortdurende inzet. De wet en praktijk van het jeugdstrafrecht in overeenstemming brengen met de uitgangspunten van het IVRK noemt ze als belangrijkste agendapunt voor de komende tien jaar. Daarnaast benadrukt ze de noodzaak van structurele verbeteringen: “We moeten investeren in begeleiders en hulpverleningsplekken waar jongeren direct terecht kunnen, zonder wachtlijsten. Ook dienen we veel meer te luisteren naar jongeren die ervaring hebben met het jeugdrechtssysteem en dienen we ze op een volwaardige manier te betrekken bij onderzoek en beleid. Het jeugdrechtssysteem moet ontdaan worden van alle onnodige bureaucratie en de betrokken kinderen en jongeren centraal stellen.”
- Professor
- Gerelateerde content
