Niels Hexspoor is filosofiedocent aan ALASCA, een middelbare school op Zeeburg in Amsterdam. Hij kreeg van NWO een lerarenbeurs om de komende vijf jaar onderzoek te doen aan de Erasmus Universiteit naar hoe je leerlingen kunt leren omgaan met waardenconflicten die ontstaan door de klimaatcrisis. In dit artikel vertelt hij meer over zijn onderzoek naar ecologische ethiek in het middelbaarfilosofie onderwijs en hoe dit verband houdt met het nieuwe Havo eindexamenonderwerp ‘Mens, Dier en Natuur’.
Elk schooljaar vraag ik aan het begin aan mijn leerlingen wat ze van filosofie verwachten en waar ze het graag over zouden willen hebben tijdens de lessen. Een van de onderwerpen die leerlingen het meeste noemen is het klimaat. Of leerlingen nu sympathieën hebben voor Extinction Rebellion of voor Forum voor Democratie, allemaal zijn ze benieuwd naar wat filosofen hen te zeggen hebben over hoe we om zouden moeten gaan met klimaatverandering. Deze betrokkenheid van leerlingen was voor mij de belangrijkste aanleiding om een lerarenbeurs aan te vragen, om onderzoek te doen naar hoe je leerlingen kunt leren omgaan met waardenbotsingen die ontstaan door de klimaatcrisis. En het is ook de belangrijkste reden voor mijn enthousiasme over het nieuwe eindexamenonderwerp voor de Havo over dieren- en klimaatethiek.
Wat ik ontzettend gaaf vind aan het eindexamenboek van Dyane Til en Marloes Boere (2025) is de manier waarop ze de derde kwestie over de waarde van de natuur, die het meest aansluit bij mijn eigen onderzoek, hebben vormgegeven. Til en Boere geven geen historisch, maar een inhoudelijk overzicht van de belangrijkste denkers en stellen ons daarmee de vraag: in hoeverre willen en moeten we onze morele cirkel uitbreiden? Wie hebben er morele waarde? Mensen? Levende wezens? Ecosystemen? Alle dingen? Deze filosofische insteek zet je als lezer aan het denken, temeer omdat Til en Boere in de kaders soms tegenargumenten geven bij de positie die besproken wordt. In dit artikel wil ik laten zien hoe je met de inzet van mijn eigen onderzoek naar klimaatethiek met leerlingen verder kunt denken over de vraag naar de waarde van de natuur.
Aan het begin van de morele cirkel, waarbij alleen de mens intrinsiek waardevol is, zien we meteen de enorme uitdaging die de klimaatcrisis vormt voor de ethiek; klassieke ethische theorieën zoals utilisme, plichtethiek en deugdethiek zijn fundamenteel humanistisch, want ze zijn gericht op menselijk (en volgens Singer ook dierlijk) genot, respect voor de redelijkheid van de mens en menselijke goede karaktereigenschappen. De klimaatcrisis stelt ons voor de vraag naar de morele status van niet-mensen, maar dit probleem is, mijns inziens, niet opgelost als we humanistische waarden uitbreiden met ecologische waarden.
Bij de eerste mogelijke uitbreiding van de morele cirkel bespreken Til en Boere de post-Kantiaanse denker Paul Taylor, die aan levende wezens inherente waarde toeschrijft, omdat ze, net als mensen, doelmatig gedrag vertonen en je ze dus niet alleen als middel mag behandelen. Maar bij het toekennen van morele waarden aan levende wezens loop je tegen het probleem aan dat het vervolgens niet lukt om op basis daarvan verschillende waarden met elkaar af te wegen wanneer deze met elkaar botsen (Hourdequin, 2024). De tweede mogelijke uitbreiding van de morele cirkel komt van Aldo Leopold en Arne Naess, die inherente waarde toekennen aan een ecosysteem als geheel. Maar ook hier loop je mijns inziens tegen filosofische problemen aan, omdat het heel moeilijk is om te bewijzen dat ecosystemen doelmatig gedrag vertonen en dus belangen hebben. (Voor dit debat, zie bijvoorbeeld: Cahen, 2003; Rolston III, 2012).
In mijn promotieonderzoek wil ik enerzijds de humanistische opvatting van ethiek, waarin de mens oorsprong is van waarde, en anderzijds het ecologische perspectief, waarin de natuur zelf waarde heeft, combineren en overstijgen door uit te gaan van de affordance theory van J. J. Gibson (1950, 1979). In deze theorie staat niet de mens of de natuur centraal, maar juist de relatie tussen mens en omgeving: een trap stelt de mens bijvoorbeeld in staat om naar boven te lopen, maar wordt door de mens alleen als beklimbaar ervaren als de treden niet te hoog zijn in relatie tot de lengte van de benen. Tijdens mijn promotietraject ga ik onderzoek doen naar in hoeverre affordances in de natuur een normatief aspect bevatten, met als doel het ontwikkelen van een ecologische ethiek.
Het doel van de ecologische ethiek is om duidelijk te maken welke handelingsperspectieven leerlingen hebben bij het beschermen van de natuur. Maar, wat is dat eigenlijk, ‘de natuur’? Om antwoord te geven op deze vraag, laat ik me in mijn onderzoek zowel inspireren door zowel de eco-filia denkers, zoals deep ecology van Naess, alsook door techno-filia filosofen, zoals het post-naturalisme van Steven Vogel, die pleit voor de derde mogelijke uitbreiding van de morele cirkel: alle dingen hebben een morele status.
Het werk van eco-fielen zoals Leopold en Naess is, enerzijds, belangrijk, omdat ze de mens minder centraal stellen, door te laten zien dat de mens en ecosystemen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De landethiek van Naess stelt bijvoorbeeld dat we onszelf als onderdeel van het land moeten zien en moet streven naar een gezonde leefgemeenschap. Een mooi voorbeeld van deze ervaring kun je vinden in de documentaire ‘I Am The River And The River Is Me’ (2024) van Petr Lom, waarin een Maori-stamleider Ned Tapa ons meeneemt over de Whanganui-rivier. Tapa legt uit dat hij zijn hele bestaan begrijpt vanuit zijn relatie met de rivier en Maori zichzelf voorstellen door te vertellen bij welke rivier ze horen.
Anderzijds leveren techno-fielen zoals Vogel ook terechte kritiek op de eco-fielen: bestaat de ongerepte natuur van Leopold en Naess nog wel in een wereld waarin alles is aangetast door de opwarming van het klimaat die door de mens is veroorzaakt? Daarbij begrijpen eco-fielen de natuur als moeder aarde, als iets wat mooi en lief is, maar ‘moeder aarde’ komt ook in tsunami’s op ons af. In de documentaire ‘Aquarela’ (2018) van Victor Kossakovsky vind je mooie voorbeelden van de gruwelijkheid van de natuur: water dat een stad overspoelt, mensen die met auto en al onder het ijs verdwijnen, de zee die tegen een zeilschip aan beukt. Tot slot kun je je ook afvragen of we technologie niet nodig hebben om de natuur te beschermen, zoals het gebruik van drones om illegale jacht op te sporen of sensoren om bosbranden te detecteren.
Tegenover de naïeve opvatting van de natuur van de eco-fielen stelt de hedendaagse filosoof Steven Vogel zijn post-naturalistische theorie. Volgens Vogel is er geen ongerepte natuur meer over, omdat de mens op alles op aarde invloed heeft gehad. Door massaal C02 uit te stoten heeft de mens zelfs invloed gehad op de temperatuur van plekken waar hij nog nooit geweest is. Het onderscheid tussen natuur en cultuur heeft dan ook geen enkele zin meer: een vliegveld is net zo goed een ecosysteem als een bos. We zouden ons volgens Vogel meer moeten richten op de door de mens ontworpen omgeving, omdat milieuproblemen zoals luchtvervuiling vaker in dit soort omgevingen ontstaan. Maar je kunt hier de vraag stellen of Vogel, door het onderscheid tussen natuur en cultuur op te heffen en door nadruk te leggen op de sociale construeerbaarheid van de natuur, ons nog wel van begrippen kan voorzien waarmee we technologische ingrepen in de natuur kritisch kunnen evalueren. Is de natuur eigenlijk wel maakbaar?
Hedendaagse filosofen zoals Neyrat (2016), Hamilton (2017) en Blok (2022) bekritiseren het idee van de construeerbaarheid van de aarde, door het onderscheid tussen natuurlijke dingen (Spinoza’s natura naturata) en de natuur als een scheppende kracht (natura naturans) te koppelen aan Heideggers begrippenpaar van wereld en aarde. De natuurlijke dingen maken onderdeel uit van de ecologische wereld van betekenisvolle affordances waarin we leven. De natuur als scheppende kracht begrijpen deze denkers als een volharden om te blijven bestaan (Spinoza’s conatus). Als volhardende kracht vormt de aarde de dragende grond van de wereld: de aarde maakt het voor ons mogelijk om betekenisvolle ervaringen met dingen te hebben, maar ze is niet zelf een ding binnen onze wereld. De aarde heeft dus een eigen bestaan, los van ons als mensen, en we kunnen haar dan ook nooit volledig doorgronden of beheersen. Gedurende mijn promotietraject ga ik onderzoeken of dit (post-) Heideggeriaanse onderscheid tussen wereld en aarde duidelijk kan maken wat een ecologische ethiek zou moeten beschermen.
Mijn ervaring tot nu toe met lesgeven over klimaatethiek is, dat mijn leerlingen erg enthousiast worden van het feit dat we een periode bezig zijn met waar zij graag over willen nadenken. Tegelijkertijd merk ik ook aan het einde van de periode vaak een bepaalde treurigheid de kop op steekt. Leerlingen geven aan dat ze nu van alles weten over allerlei interessante ethische theorieën en opvattingen over de natuur, maar niet zo goed weten wat ze daar dan nu mee aan moeten. Zoals een leerlingen van me het onomwonden stelde: “Niels, we hebben toch geen invloed!”.
Ik ben het met mijn leerling eens dat we in het filosofieonderwijs niet alleen bruikbare ethische theorieën moet kunnen leveren, maar leerlingen ook moet leren om aan actie te ondernemen op basis van hun eigen ethische opvattingen. Daarom ga ik, op basis van een ecologische ethiek en het onderscheid tussen wereld en aarde, een lessenserie ontwikkelen voor leerlingen in voortgezet onderwijs. Het doel van deze lessenserie is om leerlingen te leren om theorieën in de klimaatethiek af te wegen en toe te passen in de praktijk. Een bijvoorbeeld van zo’n praktische toepassing is dat leerlingen advies geven aan lokale politieke partijen of actiegroepen in een kwestie rondom duurzaamheid.
Vanaf het schooljaar 2028-2029 wil ik deze lessenserie uit gaan proberen met een groepje docenten, om te onderzoeken of de lessenserie leerlingen ook daadwerkelijk in staat stelt om actie te ondernemen. Wil je meedenken/meedoen met de pilot van de lessenserie, stuur dan een mail naar hexspoor@esphil.eur.nl of spreek me aan op een studiedag van de VFVO.
- Meer informatie
Dit artikel verscheen eerder in het tijdschrift Spinoza!