Vrijheid en impact, designerbaby's en ethiek

Een interview met Annelien Bredenoord
Campus Woudestein Erasmus Universiteit
Annelien Bredenoord

We kennen Annelien Bredenoord als rector magnificus van de Erasmus Universiteit, daarnaast kennen we haar als lid van de Eerste Kamer, minder mensen weten dat zij de leerstoel Ethics of Technologies bekleedt bij de Erasmus School of Philosophy. Om haar te verwelkomen en te introduceren bij studenten en medewerkers interviewden we de rector over haar achtergrond, politieke en academische vrijheid én vertelt zij hoe we verstandig kunnen omgaan met nieuwe biomedische technologieën en onze angst daarvoor.

Wat was u zelf eigenlijk voor student?

Ik heb een ontzettend leuke tijd gehad. Ik heb vrienden voor het leven gemaakt en heb heel breed rondgekeken – zowel in vriendschappen als in intellectuele verdieping. Ik ben opgegroeid in een dorpje in de buurt van Utrecht en ik heb in Leiden gestudeerd. De overgang naar een studentenhuis is dan groot. Je wilt natuurlijk de andere kant van het leven ontdekken, maar tegelijkertijd heb ik wel altijd heel serieus gestudeerd. Ik ben begonnen met de studie theologie, en in het tweede jaar ben ik daarnaast politieke wetenschappen gaan doen. Een uit de hand gelopen hobby die is begonnen met een interesse in moderne politieke filosofie, in die tijd las ik veel Arendt, Nussbaum en Rawls. Daaromheen heb ik diverse vakken gevolgd, waaronder brede perspectieven op migratie, waarbij ik nog les heb gekregen van Ahmed Aboutaleb. Hij was toentertijd nog geen burgemeester, maar directeur van een adviesinstituut. Door een brede interesse ben ik bij verschillende vakken en faculteiten dingen gaan doen. Uiteindelijk heb ik ruim vijf jaar gestudeerd en heb ik theologie en politieke wetenschappen afgemaakt.

U vertelt nu vooral over uw studie politieke wetenschappen, maar u heeft ook theologie gestudeerd?

Ik vond de eerste twee jaar van de studie theologie veel zoeken en zwaar. In een razend tempo moet je Hebreeuws leren om de originele bronnen rondom het Oude Testament te kunnen lezen. Afgeleid als ik was met andere zaken vond ik dat best hard werken. Daarnaast moest je ook Grieks en Latijn kennen – dat ging me op zich wel goed af, dat had ik op de middelbare school gehad. Je leert als theoloog kritisch kijken naar fundamentele vragen. Hoe kan ik reconstrueren wat er gebeurd is rondom de periode waar de bijbel over vertelt? Welke delen zijn geschreven op historische gronden en wat zijn verhalen en mythen die al eeuwen aan elkaar worden doorgegeven?

Snel informatie uit grote teksten halen en dat op verschillende manieren kunnen bezien is iets dat ik daar heb geleerd. Daar heb ik nu als bestuurder heel veel aan, maar ook in mijn werk in de Eerste Kamer. Er waren ook nog wel wat vakken waarvan ik dacht ‘moet dat nou’. Vakken die mijns inziens te veel waren gebaseerd op het Christendom. Ik had een veel bredere belangstelling, daarna kreeg ik vakken ethiek, filosofie, intellectuele geschiedenis en dat was echt fantastisch.

Op Twitter stond een filmpje waarin u de fractievoorzitter van de FVD, Paul Frentrop, in het Senaat confronteert met het onderscheid dat Isaiah Berlin maakt tussen positieve en negatieve vrijheid. U beschrijft negatieve vrijheid als het recht om met rust gelaten te worden en positieve vrijheid als vrijheid in verbondenheid.

Dit was in een debat in de Eerste Kamer, waarbij Frentrop een totale karikatuur maakt van het liberalisme en in mijn ogen een ‘vrijheid om weg te rotten’ aan het verkondigen was als de enige interpretatie van liberalisme, terwijl dat een hele minimalistische visie op negatieve vrijheid is. Ik heb toen inderdaad dat onderscheid willen aanbrengen. Tijdens een interruptie heb je natuurlijk niet heel lang – en je kunt er veel meer over vertellen, maar er zijn veel verschillende accenten in het liberalisme en dat heb ik willen opmerken.

…De uitspraak van Berlin wordt vaak gekoppeld aan een politieke context, maar ik vroeg me af of u dat onderscheid ook toepast als het gaat om academische vrijheid?

Ja, sterker nog, ik was betrokken bij het KNAW-advies van vorig jaar over academische vrijheid. We hebben proberen duidelijk te maken wat academische vrijheid betekent, welke verantwoordelijkheden dat met zich mee brengt en ook welke plichten. Overigens ben ik in mijn werk ook gecharmeerd geraakt van Joel Feinberg die vrijheid opdeelt in vier categorieën. Hij laat zien dat er handreikingen mogelijk zijn om het begrip vrijheid te ordenen.

Hoe verhoudt het gesprek over maatschappelijke impact zich tot het gesprek over academische vrijheid? En is maatschappelijke relevantie het effect van de intentie van de wetenschapper of is academische vrijheid eerder een noodzakelijke voorwaarde om tot zinvol onderzoek te komen waarvan eventueel achteraf moet blijken wat de impact is?

Laten we vooropstellen dat er geen absolute vrijheden zijn, ook niet in de wetenschap. We zijn een publiek instituut en worden als zodanig gefinancierd. Deel van de legitimiteit komt voort uit het leveren van een bijdrage. In het onderwijs is impact aantonen een no-brainer, we leveren studenten op in de bloei van hun leven, die vervolgens een meerwaarde hebben op de arbeidsmarkt.

Ik zou willen benadrukken dat niet ieder onderzoek direct impact hoeft te hebben. Er zijn, bijvoorbeeld in de filosofie fundamentelere analytische bezigheden waarbij de inzichten indirecter relevant zijn. We blijven een universiteit – we doen geen advieswerk. Ik vind het daarentegen wel terecht dat er invloed is vanuit de maatschappij op onze onderzoeksprogramma’s. We hebben te maken met een transformatieve tijd met veel grote vraagstukken. Wanneer we dan de grote vraag stellen – waartoe is de universiteit op aarde, is dat niet louter zelfontplooiing, dat heeft ook te maken met unieke kennisinzichten die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van problemen. Dit is de discussie waar we op dit moment in staan, in onze transitie naar een impactuniversiteit. Wat is impact, hoe meet je dat, welke indicatoren zijn relevant? Daarnaast is het ook normatief geladen, wat ik belangrijk vind – bijvoorbeeld dat meer mensen van zelfbeschikking kunnen genieten – hoeft niet voor iedereen zo te zijn.

Tijdens de Dies vroeg u de zaal hoe zij over technologie denken. Neutraal, reden tot angst of optimistisch. Hoe denkt u daar zelf over?

Ik vraag dat wel vaker bij colleges, omdat wij zelf de enige instrumenten zijn waarmee we dat kunnen beoordelen. Er zijn mensen die zich bijna van nature vervreemd voelen bij nieuwe technologie, een soort Heideggeriaanse intuïtie. Ik ben zelf meer een tech-optimist. In het kader van de gezondheidszorg kan technologie emanciperend werken. Denk aan mensen die geen kinderen kunnen krijgen, waar moderne reproductieve en genetische technologie kan helpen, maar ook AI kan capaciteit en rekenkracht brengen waarmee we problemen het hoofd kunnen bieden. Het is goed om bewust te zijn van je startpositie, in mijn geval oog te blijven houden voor de negatieve bijeffecten van technologie en mensen met een minder optimistische visie te blijven spreken.

Kunnen we ingrijpen in de voortdurende innovaties van technologie. Reageren wij niet altijd na de feiten? 

Ik ben zelf gecharmeerd van de post-fenomenologische mediatietheorie. Technologie is nooit neutraal, het medieert. Daarmee is het beide waar. Wij ontwerpen de technologie en leggen waarden in het design, tegelijkertijd heeft dat zelf ook impact op de manier waarop we communiceren, waarnemen en wat we belangrijk vinden.

Tijdens het colloquium zal ik ook proberen te laten zien dat een belangrijk onderdeel van mijn onderzoek gaat over bewustwording van de rol die technologie inneemt. Wat doet technologie tussen mensen. Het is niet iets wat buiten ons staat. Er is sprake van een voortdurende interactie tussen technologie en mens. Wanneer we ons daar bewust van zijn, kunnen we dus ook aan co-designing doen. Er zijn keuzes die worden gemaakt in de programmering van algoritmes die niet technisch van aard zijn, maar ethisch. Iedereen valt ten prooi aan impliciete normativiteit. Wat ik met Ethics Parallel Research wil doen, is niet alleen onderzoek, maar een activiteit. We hebben heel vaak in laboratoria gezeten en gebrainstormd – in die zin ben je echt een ontwerpteam.

Ter introductie en verwelkoming bij de Erasmus School of Philosophy zal u op 16 maart een lezing geven. Kunt u ons iets meer vertellen waar u het over gaat hebben?

De medische ethiek, zoals we die nu kennen, is onder invloed van opkomende technologieën ontstaan in de jaren zestig. Veel mensen hebben zich uit de filosofie en theologie losgemaakt om zich te werpen op de actuele ontwikkelingen in dat gebied. Het was van oudsher een louter wijsgerige bezigheid, waar na de zogenaamde empirische wending, meer ruimte is gekomen voor nieuwe methodologieën. Tegenwoordig zie je een verdere beïnvloeding vanuit de techniekfilosofie, waardoor meer participatieve methoden ontstaan. Dat hebben wij geprobeerd samen te brengen onder Ethics Parallel Research. Een benadering voor vroege ethische evaluatie van biomedische technologieën, zoals genome editing, stamceltechnologie en AI. Onze werkwijze wordt gekenmerkt door te putten uit brede inspiratiebronnen, waaronder de filosofie, en deze toe te passen op en in de praktijk. Op 16 maart zal ik ingaan op de vraag hoe we vanaf een vroeg stadium nieuwe technologie kunnen begeleiden vanuit de ethiek.
 

Meer informatie

Interview door Eddie Adelmund

Gerelateerde content
Annelien Bredenoord is te gast in een extra Facultair Colloquium. Ze zal vertellen over haar onderzoek in de medische bio-ethiek en haar aanstelling bij ESPhil.
Annelien Bredenoord

Vergelijk @count opleiding

  • @title

    • Tijdsduur: @duration
Vergelijk opleidingen